Een zware politieke- en handelsdelegatie uit ons land gaat van 21 tot en met 23 november naar Indonesië. Premier Mark Rutte en een aantal leden uit het kabinet neemt deel evenals prominenten uit het Nederlandse bedrijfsleven.
Het doel is verdieping van politieke en economische banden. Nederland is voor Indonesië de belangrijkste exportbestemming en de waarde van de gezamenlijke handel bedroeg vorig jaar 3,2 miljard euro.
Er staat dus financieel heel wat op het spel.
Op deze plaats een pleidooi om het aspect medemenselijkheid ook een rol te laten spelen, ook al zal de tijd voor dit niet geplande, extra agendapunt beperkt zijn.
In de omgeving van Jakarta en Bandung wonen minimaal tientallen in de Nederlandse koloniale tijd geboren landgenoten onder erbarmelijke omstandigheden. Ze werden in 1949 toen de onafhankelijkheid een feit was en Nederlanders de jonge republiek uit moesten niet als zodanig erkend. Reden was vaak dat er geen paspoort kon worden getoond, een gevolg van de oorlog in de jaren ervoor.
De afgelopen decennia trof deze mensen een even hard als onrechtvaardig lot. Noch Indonesië, noch Nederland laat zich ook maar iets gelegen liggen aan de erbarmelijke omstandigheden waarin deze groep verkeert.
Woonachtig in barakken die de noemer huisvesting niet verdienen, zonder medische zorg en met nauwelijks middelen van bestaan. Als gevolg van bureaucratische onwil zijn deze Indo’s, zoals ze worden genoemd, feitelijk stateloos.
Een tv-reportage van Omroep Max laat zien dat deze mensen ondanks de doffe ellende waarin ze verkeren niet boos zijn, alleen maar verdrietig. Ze spreken allemaal nog met trots goed Nederlands en een aantal geeft aan de nog resterende levenstijd graag in betere omstandigheden in Nederland te willen doorbrengen.
Het minste dat de Nederlandse delegatie kan doen, is aandacht besteden aan deze schrijnende situatie. De Indo’s zouden minimaal dezelfde menswaardige omstandigheden moeten worden geboden als de vluchtelingen en gelukszoekers die de afgelopen jaren probleemloos ons land zijn binnengekomen.
Theo Jongedijk